. . . . op houten schepen. Zo werden ze vroeger vaak genoemd. De visserlui die met relatief kleine schepen de zee trotseerde. Weer of geen weer. Het stoere eikenhouten schip is speciaal gebouwd voor vissen. De boot heeft een hoge kop om de zee te keren. Onder de plecht is het vooronder, de leefruimte van de bemanning. Het achterschip is open en laag gehouden. Op deze manier is het makkelijker om de netten binnen te halen. Afhankelijk van de plaats waar de schepen vandaan kwamen en waar ze visten waren er varianten mogelijk. Doorgaans werkte men met 2 tot 4 personen op het schip. Zo zijn de botter uit Vollenhove, Kampen en Elburg (oostwal) wat kleiner en hadden ze weinig diepgang. Het oostelijke deel van de Zuiderzee was nogal ondiep. De Kamper vloot dateert uit 1864 als een aantal Schokker vissers zich in Kampen vestigen. De visserij was geen vetpot, toch is er in de jaren daarna een opleving.
. . . het jaarverslag van 1895 vermeldt het aanwezig
zijn van „123 vaartuigen voor visscherij in de Zuiderzee met een
gezamenlijke inhoud van 2699 scheepstonnen en eene bemamming van 275
koppen". De opbrengst van „verkochte visch aan de vischmarkt" brengt nu
totaal ƒ 10.000 op en dat was een hoog bedrag, in ieder geval ƒ 3.000,-
hoger dan in 1894.
Het leven aan boord op een mooie dag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten